Box 3-heffing in strijd met Europees recht

Box 3-heffing in strijd met Europees recht

27/01/2022

Vanaf 2001 kent Nederland het boxensysteem in de inkomstenbelasting. De inkomstenbelasting wordt hierbij verdeeld in drie categorieën: in Box 1 wordt belasting geheven over het inkomen uit werk en woning, in Box 2 wordt het inkomen uit aanmerkelijk belang belast en tenslotte heft Box 3 over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Deze Box 3-heffing staat ook wel bekend als de vermogensrendementsheffing. Op de vermogensrendementsheffing was de laatste jaren al de nodige kritiek. Recente ontwikkelingen in de rechtsspraak zetten deze heffing nog verder onder druk en zadelen het nieuwe kabinet meteen met een groot probleem op.

Het probleem                                                                                                                                                             

In Box 3 tracht de overheid het rendement dat belastingplichtigen behalen over hun vermogen te belasten. Vanwege praktische redenen is er niet voor gekozen om het daadwerkelijke rendement als grondslag te nemen voor de heffing van Box 3. In plaats daarvan wordt gebruikgemaakt van een forfaitair (fictief) rendement. Hierbij wordt gekeken naar het totale vermogen van een belastingplichtige op de peildatum (1 januari).  Op basis van dit vermogen wordt vervolgens een aanname gemaakt van het rendement dat hij hiermee behaald. Tot en met 2016 was dit forfaitaire rendement een vast percentage van 4%. Vanaf 1 januari 2017 wordt echter gerekend met een variabel percentage. Hierbij wordt uitgegaan van een vermogensmix die veronderstelt dat mensen met meer vermogen, een groter deel van dit vermogen beleggen. Ten opzichte van spaarders wordt hier fictief hogere rendementen mee behaald. Dit hoeft natuurlijk niet altijd aan te sluiten bij de realiteit. Het gebruik van een forfaitair rendement, in plaats van het werkelijk behaalde rendement, zal voor een belastingplichtige wiens daadwerkelijk behaalde rendement hoger ligt dan het forfaitaire rendement niet als problemen worden ervaren.  Een belastingplichtige met een lager werkelijk behaald rendement dan het forfaitaire rendement heeft het echter minder goed voor elkaar. Deze belastingplichtige moet namelijk belasting betalen over een rendement dat niet behaald is.

Het arrest.                                                                                                                                                                                

Over deze problematiek ging het arrest dat op 24 december 2021 door de Hoge Raad gewezen werd. In deze zaak ging het over een echtpaar dat €12.705,- over het jaar 2017 en €11.969,- over het jaar 2018 aan inkomstenbelasting in Box 3 moest betalen. Dit bedrag kwam dus tot stand door het forfaitaire rendement als grondslag te gebruiken. Het daadwerkelijk behaalde rendement in deze jaren bedroeg echter respectievelijk €6.612 en €3.528. In 2017 moesten zij dus ongeveer dubbel zoveel belasting betalen als wat zij aan rendement hadden behaald. En in 2018 zelfs het driedubbele! Niet gek dat echtpaar in bezwaar ging. Het echtpaar werd hierbij onderdeel van een massale procedure tegen het gebruik van het forfaitair rendement in Box 3. Het bezwaar was echter niet succesvol. Het echtpaar ging in beroep tegen dit besluit. Daarbij stelden zij dat de vermogensrendementsheffing over de jaren 2017 en 2018 in strijd was met artikel 14 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en art. 1 van het Eerste Protocol (EP).  In art. 14 EVRM is namelijk het discriminatieverbod opgenomen en in art. 1 EP is het recht op ongestoord eigendom opgenomen. De rechtbank ging hier niet in mee.

Zodoende kwam de zaak bij de Hoge Raad terecht. De Hoge Raad kwam in deze zaak tot een ander oordeel dan de rechtbank. Allereerst stelden zij voorop dat elke belastingheffing een inmenging is met het recht op ongestoord eigendom van artikel 1 EP. Dit is echter geoorloofd als er een ‘fair balance’ bestaat tussen de gehanteerde middelen en het met de heffing beoogde doel. Er moet dus een proportionaliteitstoets gedaan worden. Daarnaast brengt artikel 1 EP met zich mee dat de Staat zich niet ongelimiteerd mag mengen in de keuzes van een burger bij het gebruik of de exploitatie van zijn bezittingen. Met het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel beoogde de wetgever aan te sluiten bij de rendementen die door belastingbetalers in de voorgaande jaren gemiddeld zijn behaald. Daarmee is het voorheen geldende uitgangspunt verlaten dat het forfait is afgestemd op het rendement dat alle belastingplichtigen in de praktijk gemiddeld zouden moeten kunnen behalen zonder dat zij daarvoor (veel) risico hoeven te nemen. Door deze verandering is het forfaitair stelsel verder af komen te staan van een heffing over inkomen waarvan kan worden aangenomen dat een individuele belastingplichtige het daadwerkelijk heeft genoten. Het nieuwe stelsel perkt de door artikel 1 EP gegarandeerde vrije beschikkingsmacht in, doordat het een naar verhouding zware financiële last verbindt aan de keuze om niet over te gaan tot het risicovol beleggen van vermogen.  Op basis hiervan oordeelde de Hoge Raad dat niet voldaan was aan de proportionaliteitstoets. Daarmee zegt de Hoge Raad dat het forfaitaire stelsel in strijdt is met art. 1 EP en het daarmee samenhangende discriminatieverbod van art. 14 EVRM. De Hoge Raad concludeert in dit arrest dat het echtpaar recht heeft op teruggave. 

Gevolgen           

Dit arrest is niet zonder gevolgen. Het gebruikmaken van het forfaitaire rendement wordt nu als strijdig met Europees recht gezien door de Hoge Raad. Betekent dit dan ook dat iedereen die de afgelopen jaren inkomstenbelasting in Box 3 heeft betaald recht heeft op teruggaaf? Wat uit deze zaak blijkt is dat over de jaren 2017 tot heden veel te veel belasting is geheven door de overheid. Het zou hierbij gaan over ruim een miljoen Nederlanders die te veel belasting betaalden over hun spaargeld. Helaas zijn deze spaarders de dupe van een andere wetswijziging die sinds 2017 van kracht is. Sinds 2017 moet iedere belastingplichtige individueel en binnen zes weken na de definitieve aanslag bezwaar maken om mee te doen aan de massale procedure tegen de vermogensrendementsheffing. Voor het jaar 2017 hebben meer dan 60.000 spaarders dat gedaan. Zij hoeven minder belasting te betalen, nu de Hoge Raad voor 2017 en 2018 heeft bepaald dat de vermogensrendementsheffing in strijd is met het recht op eigendom en het discriminatieverbod. Degenen die geen bezwaar hebben gemaakt kunnen dat echter niet.

Het lijkt er dus op dat veel gedupeerde spaarders in de kou blijven staan en dat het nieuwe kabinet dus goed wegkomt. Echter, er moet binnenkort weer aangifte inkomstenbelasting over 2021 gedaan worden. Het arrest van de Hoge Raad verklaart de huidige Box 3-systematiek met terugwerkende kracht illegaal. Dat betekent dat de inkomstenbelasting over 2021 niet op die manier berekend mag worden en dat het kabinet Box 3 al vóór het begin van de nieuwe aangifteperiode op 1 maart moet aanpassen. Anders kunnen zo’n 1,7 miljoen Nederlanders bezwaar maken tegen hun belastingaanslag 2021.

Kortom, er moet een oplossing worden gezocht voor de belastingheffing in Box 3. En het liefst zo snel mogelijk. In het nieuwe coalitieakkoord is te lezen dat het nieuwe kabinet van plan is om per 1 januari 2025 naar werkelijk rendement te gaan heffen. De druk om dit nu vooruit te schuiven is enorm, maar het is nog maar de vraag of men in staat is om deze wijziging nu zo snel mogelijk door te voeren.